Jacob Donze
Op acht maart 1948 zag ik het levenslicht.
Ik kwam op de wereld in de woonkamer in het huis dat stond in de Merelstraat 57,
in een bed dat stond schuin achter een dressoir omdat er in die woonkamer weinig ruimte was.
Hier woonde een broer van mijn moeder samen met zijn vrouw, zij hadden nog geen kinderen.
Mijn vader Franqois Donze en mijn moeder Aaltjen van der Vegt waren pas in het huwelijk getreden en wel op vier december 1947, dus het was niet gepland, maar daarover niet getreurd, ik was er, en hoe, naar zeggen was ik 9 pond en drie ons, dus een zware jongen.
Mijn moeder is bij haar broer en schoonzus bevallen omdat er bij haar vader en moeder geen plaats
was op het moment van de bevalling: opa en oma hadden zelf nog vele kinderen in huis, mijn opa
Derk Jan van der Vegt en oma Marrigje Evers hadden namelijk twintig kinderen op de wereld gezet,
waarvan er toen nog zo`n vijf in huis waren met aanhang, dus was er maar weinig ruimte voor mijn
moeder die ook nog moest bevallen.
Ik ben op de wereld geholpen door zuster van der Kolk, die in die tijd vele Kamperpoorternaren op de
wereld heeft geholpen.
Na een tijdje, in begin 1948, kregen mijn vader en moeder een huisje toegewezen in de Grote Baan
nummer 64 tegenover de
Sint Antoniusschool en schuin tegenover het boerderijtje van de fam van de Berg waar later het
dierenasiel was gehuisvest.
Mijn vader was in militaire dienst en was buiten Zwolle gestationeerd.
Het was een tijd waar ik met plezier aan terug denk in zo verre als ik het mij kan herinneren.
Wij hebben er gewoond tot 1953.
In die tijd dat ik daar gewoond heb had ik er veel vriendjes en vriendinnetjes waar ik mee speelde;
wij speelden veel op de Veemarkt en mochten soms van de oppasser de honden in het asiel eten geven.
Soms vond ik het wel zielig dat de honden er werden doodgemaakt.
Maar in die tijd was dat gewoon want waar moest je heen met zoveel honden.
In die tijd waren er nog niet veel auto’s op de weg dus konden wij overal spelen.
Ik speelde vaak met Wannie, en Tonny van de Wetering, Harrie de Juste, die twee huizen van ons af
woonde, en met de meisjes van Disselhof, de ene hete Duke, verder speelde ik met Poekie Stroeve.
Ik weet nog dat wij een emmer met maïskolven, die door de oma van Wannie waren gekookt, hebben
opgegeten, wat waren wij toen ziek en moesten allemaal overgeven; vanaf die tijd eet ik geen
maïs meer.
Verderop in de Grote Baan tegen de stal woonden twee oudere mannetjes, ze werden Gaitie en
Roeloffie genoemd, het waren de gebroeders Middendorp, twee vrijgezellen.
Met Gaitie ging ik vaak wandelen, we gingen dan kijken op de Harm Smeengekade naar het lossen van
de boten, waar dan de spullen op de kade werden gezet om ze later per vrachtauto te vervoeren, en
bij de Verkeerssluisbrug waar we dan keken naar het vissen.
Ook gingen wij in die tijd vaak naar Terneuzen in Zeeland want daar kwam
mijn vader vandaan, die was daar geboren.
Wij gingen dan op bezoek bij Opa en Oma Donze aan de Catwolderdijk.
Mijn opa en oma hadden er een kleine boerderij met een paar koeien, ook verbouwde
hij er groenten en aardappelen, het meeste voor eigen gebruik.
Naast mijn opa en oma woonde een dochter die Ale hete met haar man Piet de Pooter, en even iets
verder nog een zoon.
Het was er prachtig mooi, zij woonden dicht aan de Kreek, dat was een water van de Westerschelde
naar Terneuzen waar wij dan gingen zwemmen en vissen met zijn allen als de familie uit Zwolle er
ook was.
Ik weet me nog te herinneren dat ik op een mooie zomerdag aan het spelen was boven op de dijk,
toen ik op een gegeven moment uitgleed en naar beneden rolde van de dijk af helemaal door
de brandnetels, dat was niet prettig want ik had een korte broek aan dus het prikte aardig aan
de benen en armen, omdat ik nog klein was liep ik schreiend naar opa en oma en vertelde wat er
gebeurd was.
Mijn opa nam mij mee en even later zat ik in een grote bak waar naar later bleek urine van de
koeien in zat om de brand en het geprikkel uit mijn armen en benen te halen.
Toen ik later hoorde dat er urine van de koeien in had gezeten was ik een beetje kwaad maar
eerlijk is eerlijk het brandde niet meer toen ik uit die bak kwam.
Ook gingen wij bij mooi weer mee met opa op de paardenwagen, waar een prachtige Belgische knol
voor liep met van die hele grote bossen haar onder aan de benen, het hooi van het land halen, en
als we dan even gingen rusten, en als mijn oom Bertus uit Zwolle er ook was dan pakte hij zijn
gitaar en ging dan spelen en zingen, en dat vond de familie uit Zeeland heel mooi, en genoot er
dan ook van.
Mijn tante Ale woonde naast mijn opa en oma samen met Piet de Pooter, dat waren ook lieve mensen,
zij waren er ook altijd bij als wij uit Zwolle weer een keer op bezoek kwamen.
Maar dan was ome Jan en zijn broer Piet en zus Mien ook van de partij.
Toen in 1953 die zware storm over het land raasde en bij ons in de Grote Baan vele dakpannen
eraf vlogen, en de schuur achter ons, die van de broers van Beek, de lucht in vloog, zijn er
platen door het dak van onze buurman en buurvrouw, de Fam Brasjen, die op 66 woonden, gegaan.
Verder lagen de straten bezaaid met dakpannen en alles wat niet goed vast had gezeten, zoals de
platen die op de schoorstenen lagen.
Omdat het thuis niet meer veilig was zijn wij naar opa en oma gegaan in de Kievitstraat 39 waar
we zijn blijven slapen.
De volgende dag heeft mijn moeder geprobeerd om mijn oma en opa in Zeeland te bereiken maar er
was geen telefoon meer.
Gelukkig kregen wij bericht via mijn vader, die militair was en heeft geholpen in Zeeland, dat
alles goed was gegaan met de familie.
Na de ramp zijn mijn vader en moeder uit elkaar gegaan, het ging niet meer.
Toen is mijn moeder gaan werken om geld te verdienen voor ons onderhoud, zij heeft gewerkt
bij Meesters Vleesfabriek in Wijhe.
Daar is ze toen door haar rug gegaan en in het sanatorium terecht gekomen waar ze twee en een
half jaar gelegen heeft, en ook geopereerd is zonder verdoving omdat het op een plek in
het zenuwgebied zat en daarom niet verdoofd kon worden.
Ik was voor die tijd al bij mijn opa en oma in de Kievitstraat 39 in huis gekomen.
In de tijd dat ik in de Grote Baan woonde ben ik naar de kleuterschool geweest eerst op school
twaalf maar dat ging niet, ik wou niet luisteren, toen naar de kleuterschool op de Veemarkt bij
de nonnetjes, ook geen succes, toen heeft men mij maar thuis gehouden.
Toen ik oud genoeg was ben ik naar de lagere school gegaan en wel de Oranjeschool op de
Jufferenwal want daar had iedereen van de familie op school gezeten, mijn moeder en al haar
broers en zusters, dus moest ik er ook heen.
Ik kwam bij juffrouw Post in de eerste klas, een lieve juf.
Daar was ik al vrij rustig geworden en de eerste klas ging goed.
In de tweede klas kwam ik bij juffrouw de Vries, een heel andere juf als juf Post, en het is daar
weer begonnen dat ik onrustig werd, maar toch ging de tweede klas vrij kalm.
Het veranderde in de derde klas, daar hadden we meester de Vries (Polletje noemden we hem), daar
ging het al mis en begon ik steeds slechter te luisteren en moest ik veel op de gang staan en
bij hoofdmeester de Haan komen om strafwerk te doen, zoals het schoolplein aanvegen en opruimen,
maar dat was voor mij geen straf want ik was graag buiten, en zo is mijn derde jaar met ups en
downs gegaan.
Mijn opa was inmiddels overleden.
Toen ik in de vierde klas kwam had juffrouw Zwemmer net het roer overgenomen, in deze klas ben ik
toen blijven zitten omdat ik tijdens spelen bij het brugje van het Bos van Loo uit een boom
ben gevallen en met mijn been tussen een splitsing van een tak ben blijven hangen met mijn hoofd
naar beneden.
Toen ik daar hing hebben de jongens mij los gemaakt en ben ik op de grond gevallen met veel pijn
aan mijn been, men heeft toen hulp gehaald bij oma thuis en een tante van mij is mij op komen
halen achterop de fiets, wat helemaal niet had gemogen zoals later bleek, zij hadden mij daar
moeten laten liggen en daar de dokter moeten laten komen.
Nu was het doordat men mij verplaatst had erger geworden.
Ik ben toen naar het ziekenhuis gebracht en daar werd mij gezegd dat mijn scheenbeen was gebroken
en dat mijn kuitbeen op vier plaatsen ingescheurd was.
Dus dat was 16 weken gips en aan het bed gekluisterd en niet naar school, dus daarom ben ik
blijven zitten in de vierde klas omdat ik die 16 weken niet meer kon inhalen.
In die tijd dat ik aan het bed was gekluisterd heb ik mij niet verveeld, alle dagen waren er
vriendjes en ook vriendinnetjes op bezoek, en 's avonds werd er veel gekaart met ooms en tantes,
het toen bekende spelletje jokeren, een halve cent per kaart als je niet uit kon.
In die tijd woonden er nog drie ooms en twee tantes bij ons en dan ook nog mijn oma niet te vergeten.
Die ene oom en tante woonden boven, op de grote slaapkamer, dan woonden er nog een oom en tante in
de stenen schuur achter het huis, en dan ook nog een oom en tante in een bijgebouwd schuurtje, en
de rest woonde in het huis.
Dus het was 's avonds grote pret in huis met al die ooms en tantes; er werden dan ook allerlei
spelletjes bedacht, zoals wie durft er in zijn onderbroek een blokje om met een ei op een lepel en
dan hard lopen, als het lukte mocht je het ei opeten, lukte het niet dan moest je wat terug geven.
Dan werd er ook veel bij ons gezongen de ene oom en tante konden heel mooi zingen samen, en dan
ging een andere oom drummen op de tafel, een tante nam dan twee lepels tussen haar vingers
en klepperde dan mee, en de rest zong of neuriede mee.
Een gezellige tijd was het.
Inmiddels was ik van school af en was nog geen veertien jaar en mocht toen nog niet werken, mijn
oma heeft toen gezegd dat ik wel veertien was en zo kreeg ik dus mijn rentekaart, een rentekaart
moest je toen hebben voor het plakken van rentezegels.
Mijn eerste baantje was bij de zand- en grindhandel Westerhuis aan de Friesewal als kantoorbediende
en ik verdiende toen fl. 2.50 per week, vanaf ´s morgens vroeg zes uur tot ´s avonds zes uur,
ook zaterdags.
Dit werk heb ik twee jaar gedaan, toen ik daar wegging verdiende ik fl. 7.50 per week.
In die tijd hielp ik vaak de mannen die de schepen losten bij ons aan de trechters met het
bijscheppen onder in het ruim, zodat het schip sneller leeg was.
Ik ben toen als leerling bakloper gaan werken bij Runhard, die woonde aan de Thorbeckegracht,
en heb mijn eerste scheepje gelost bij oude Middel, die had samen met zijn vrouw een overslagschip,
bij het beton fabriekje in Grafhorst.
Ik weet het nog goed, het was toen zo koud, het had hard gevroren en ik moest op mijn bromfiets
er naar toe.
Daarna heb ik nog even in de losse ploeg gezeten schepen met ijzer lossen bij de I.V.B.
Toen ben ik bij mijn oom begonnen als sloper, er even tussen uit geweest als vloerenlegger, maar
toen weer sloper.
Toen ik zestien jaar werd ben ik bij mijn moeder gaan wonen, die inmiddels in de Leeuwerikstraat 16
woonde.
Daar heb ik tot aan mijn 25ste jaar gewoond en in die tijd een mooie jeugd gehad in de wijk
Kamperpoort, veel opgetrokken met de jongens en meisjes uit de buurt, 's avonds altijd op straat
aan het spelen, zoals uitlopen en verlos dat we veel deden op het Nachtegaalplein bij Vos de
kolenhandel, slootje springen op de Katerdijk, boomhutten bouwen in het Bos van Loo, alle
kattenkwaad uitgehaald wat er maar te bedenken was.
Ook nog een poosje als opbouwer geweest bij Blues Dimension de band van Leen, Rudy, Herman,
Michiel, Hans, Kees, Helmig, samen met Jacob, Jopie, en Jan.
Dit was een leuke tijd, veel gezien en meegemaakt, een tijd om niet meer te vergeten.
Daarna ben ik rustig geworden en ben toen gaan trouwen, dat was in 1974 en ben samen met mijn
vrouw in de Kleine Baan komen wonen, die woningen waren net gebouwd.
Ik werkte toen als sloper bij mijn oom, die met de sloperij eerst op het pleintje hoek Hoogstraat
en Grote Baan zat, naast ter Haar de verhuizer,
waar hij toen zijn houtopslag had, later toen het huisje van de gebroeders Middendorp gesloopt was
heeft daar de houtopslag gezeten.
Daarna zijn we naar de oude glasmaatschappij aan de Pannekoekendijk gegaan, daarna in de oude
ijsfabriek in de Lijnbaan waar de houtwerf op de hoek Lijnbaan en Kleine Baan zat.
Ik heb bij de sloperij van der Vegt gewerkt tot 1987 en ben door het zware, maar mooie werk in
de wao terecht gekomen.
Daarna veel vrijwilligerswerk gedaan, in verschillende klankbordgroepen gezeten, en ben nu sinds
maart 2003 beheerder van het Buurtmuseum Kamperpoort, wat ik met veel plezier doe.
Daar laat ik nu de wijk Kamperpoort zien aan de mensen, hoe men hier vroeger leefde en werkte,
aan de hand van foto's en andere dingen.
Helaas is er van onze wijk Kamperpoort uit die tijd niet veel meer over, en alleen nog te zien
op foto`s.
Men is nu bezig met een nieuwe Kamperpoort, maar het zal nooit meer worden zoals het was.
Dus ben ik blij dat ik die tijd heb mogen meemaken en een leuke jeugd in de wijk heb gehad.
Nu woon ik er nog steeds en nog steeds met plezier.