Hoogstraat 204, gezien door het oog van een kind.
Op 25 oktober 1952 werd ik geboren op de Hoogstraat 204.
Mijn naam is Anneke.
Mijn ouders zijn Wim en Jo van de Westelaken-van Luijtelaar.
Ik heb één oudere zus, dat is Willeke.
Mijn ouders kwamen in 1948 naar Zwolle en woonden eerst op een bovenwoning in de Vermeerstraat.
Ook toen waren de economische omstandigheden slecht, weinig werk en geen huizen na de oorlog,
mijn ouders moesten noodgedwongen van de omgeving Eindhoven verhuizen naar Zwolle, waar mijn vader werk gevonden had.
Mijn moeder mocht niet meer werken omdat ze getrouwd was . . . . . dat was de gewoonte toen.
In het huis aan de Hoogstraat 204, dat gelegen was achter het kantoor van de firma Koedijk, was weer wat meer ruimte; huiskamer,
keuken, 2 slaapkamers, een zolder en zelfs een klein tuintje.
Mijn vader werkte bij Koedijk op dat kantoor aan de voorkant van ons huis dus, dat was wel gemakkelijk.
Totdat ik 7 jaar was heb ik daar gewoond maar ik kan me er nog veel van herinneren, zoals gezegd ; het zijn wel kinder herinneringen.
Mijn vader had een stokoude Simca, een beetje zo’n T-ford model.
We noemden hem Rudolf omdat het kenteken met RD begon.
Hij was vaker kapot dan aan het rijden.
Soms mocht ik, staande achter het stuur met mijn vader achter mij, ook een stukje rijden op de werf van Koedijk.
Totdat ik op een keer per ongeluk op het gaspedaal ging staan en de deur van de schuur eruit gereden heb.
Het was gelukkig wel een oude gammele deur.
Ik speelde met de buurjongens van Jonkman, Bennie en Jos.
Samen hebben we een keer de halve stoep opgebroken tussen onze huizen in, dat was leuk want er kwam water naar boven.
Heel soms speelde ik op de stoep voor ons huis.
Op een keer zag ik dat opoe Jonkman, die binnen in de kamer zat, opstond, de kastdeuren open trok en in de kast ging zitten.
Ik wist toen nog niet wat een bedstee was, thuis heb ik het daarna ook wel eens geprobeerd maar ik vond de kastplanken toch wel erg krap.
Ze hadden ook wel eens kuikentjes bij de buren en dan mocht ik er wel eens eentje vasthouden.
Naast Jonkman woonden mensen die een auto hadden, een witte Wartburg met een rood dak, ’s zaterdags werd de auto
gepoetst en ging ik ook altijd even kijken en een praatje maken.
Nog een stukje verder van ons af woonde de fam. Kraake (ik weet niet of ik de naam goed schrijf ), en als Mw Kraake de
ramen ging doen kwam er een emmer water en gooide ze met de soeplepel de ramen nat om ze daarna te zemen.
Ik stond daar vol verbazing naar te kijken en wilde ook wel eens gooien, maar ze heeft dat nooit gevraagd.
Dan had je nog de slager, voor de deur zaten altijd een paar honden, als ik de kans kreeg ging ik er heen en de hondjes aaien.
Eentje was mijn lieveling, die was van de boerderij in de zijstraat, ongeveer tegenover de slager.
Mijn zus had een vriendinnetje schuin van ons huis aan de overkant.
Hetty Lans heette ze.
Ik ben daar ook wel eens thuis geweest.
Ze hadden achter het huis een veranda en dan kon je met een trap de groentetuin in.
Mijn ouders wilden liever niet dat we buiten op straat speelden, veel te gevaarlijk met “al dat verkeer”.
De oprit naar de grote weg lag wel vlak bij ons huis en er reden vaak van die grote grindvrachtauto’s en als het veemarkt was veewagens.
Pas toen ik op mijn vijfde naar de kleuterschool ging leerde ik wat meer kinderen kennen.
In het begin bracht en haalde mijn moeder mij van school, later mocht ik gewoon alleen naar school lopen.
Ik ben nogal nieuwsgierig en ging dus overal eens kijken, meestal nam ik iedere keer een andere weg.
Op vrijdag was het veemarkt en liep ik altijd tussen de dieren door.
Schaapjes aaien en naar de paarden en kippen kijken.
Soms kreeg ik een eitje van zo’n veemarktman en was het een hele toer om dat eitje heel thuis te krijgen.
Ik keek altijd mijn ogen uit als na de markt de aangelegen cafés werden schoongespoten met de brandslang, alles werd buitengezet en
zelfs de stoelen werden afgespoten.
Eén keer was er een koe de tuin van de zusters in gerend, ik vond het wel dapper dat ze hem weg gingen jagen.
Het was natuurlijk wel een komisch gezicht al die witzwarte zusters achter de witzwarte koe aan.
De kleuterschool op de Veemarkt was heel bijzonder voor mij.
Zoveel kinderen was ik niet gewend en zoveel om mee te spelen.
Ik kan de school nog uittekenen.
Het was een houten schooltje in de tuin van de zusters.
In de speelzaal stonden blauwe krukjes met witte stippen en verder alleen een paal in het midden en een grote oliekachel.
De wolf van Hans en Grietje moest zich altijd wel daarachter verstoppen want verder was er niks.
Zuster Alphonso was een hele lieve en vooral begripvolle vrouw.
Ik zie het me nog doen; matjes vlechten, puzzels leggen, liedjes zingen, naaiwerkjes maken, spelen in de poppenhoek met zelfs een
strijkijzer en strijkplank.
In de herfst gingen we buiten in de tuin van de zusters kastanjes rapen, we mochten ze niet mee naar binnen nemen maar mochten
ze op het bankje buiten neerleggen.
In de volgende pauze waren ze natuurlijk weg, het andere klasje had ze gekaapt.
De grote zandbak was ook geweldig, met heel veel emmertjes en schepjes.
We hadden buiten ook een rekstokje waar iedereen op wilde spelen en verder van die houten boomstammetjes, waar op je kon zitten.
Als je jarig was mocht je in de keuken van de zusters koffie gaan halen voor de zuster en de juf.
Alle zusters kwamen dan kijken en vooral plagen.
Wat een lol hadden ze dan!
We gingen met z’n tweeën en kregen ieder een halve appel, dat was toen al heel modern.
Op een katholieke feestdag was er een processie naar het Mariabeeld, achter in de tuin.
Alle meisjes kregen een wit jurkje aan, voor mij was er geen want ik was
te groot.
Als troost mocht ik aan de hand van de juf meelopen, ook een hele eer!
Ik had ook al twee vriendjes, eentje zat niet op de kleuterschool maar hing daar altijd wel rond.
Als ik naar huis ging liep hij altijd een stukje met mij mee.
Hij was gekleed als een cowboy : een cowboyhoed, pistool, in mijn ogen een echte cowboy.
Ik geloof niet dat ik ooit geweten heb hoe hij heette, hij was lang (in mijn ogen) dun en heel blond.
De andere was de belhamel van de klas, hij haalde voortdurend streken uit maar was altijd erg aardig tegen mij hoewel ik erg verlegen was
toen, we deelden zelfs samen de kauwgom.
Op het einde van het jaar moest hij blijven zitten, dat begreep ik toen helemaal niet.
Toen ik een tijd op school zat kwam Herma Bielefeld, ook uit de Hoogstraat, vragen of ik haar vriendinnetje wilde zijn.
Ik snapte er eerlijk gezegd niks van want ik kende haar helemaal niet.
Wat bleek nu, op weg naar school kwam ik altijd langs haar huis en als we samen naar school konden lopen kwam dat natuurlijk wel goed uit.
Dat was het niet alleen, ik heb heel vaak bij haar thuis gespeeld en het was wel spannend zo bij iemand anders thuis te zijn.
Ze hadden bijvoorbeeld zo’n mooie plattebuiskachel met een prachtige ketel er boven op en dan was er ook nog de TV !!!
Zo’n grote kast met een piepklein beeldbuisje.
Toen hadden nog niet veel mensen een TV, het was 1957-1958.
Haar vader was taxichauffeur en het pak met pet vond ik ook bar interessant.
Op school zat ze een klasje lager als ik, maar ze ging gewoon vragen of ze bij mij in de klas mocht en dat mocht ook nog, beter nog ze mocht
naast me zitten.
In het speelkwartier kregen we een bekertje melk, er was maar één blauw bekertje en die wilde iedereen hebben.
Iedere dag was daar gedoe over.
Na school ging ik met mijn moeder wel eens boodschappen doen, we gingen naar de groenteboer Ten Brinke, ik hoopte altijd dat we
aardappels of wortelen moesten hebben, want die moesten geschrapt worden.
Dat ging in een machine die leek op onze kolenkachel, door het deurtje kon je de aardappels voorbij zien komen.
De melkboer kwam aan de deur met paard en wagen.
Hij tapte de melk in een soort container waar een kijkglas voor zat, het zag eruit als een patrijspoort.
Als dat vol was ging de melk in een koperen vaatje met een steel en zo werd de melk met een grote boog in onze kan gegoten.
Thuis moest de melk dan altijd nog gekookt worden.
Op zondag gingen wij vaak wandelen.
Wij als kinderen noemden dat “naar de koetjes toe“.
We liepen dan de zijstraat tegenover de slager in langs de boerderij en zo langs de weilanden.
Het avontuurlijke stukje was dat we over een plankje over een slootje liepen, dan de trap op naar de “grote weg “, die over staken
aan de andere kant de trap weer af liepen, weer over een slootplankje en dan weer naar huis gingen.
Sinterklaas reed op 5 december ’s avonds door de straat, omdat het zo koud was stonden we in de gang achter de voordeur te kijken.
Een zwarte Piet wilde een pakje door de brievenbus doen, maar dat paste niet en hij liep gewoon verder met dat pakje . . . . .
In ons huis hadden we een kolenkachel en als de kolen op waren kwam er een vrachtauto met kolen die aan de buitenkant voor het huis
door een gat naar binnen gestort werden.
Vervolgens lag er een hele berg kolen in de kelder en heel veel stof in huis.
Als de deur op dat moment niet dicht was kon je geen hand voor ogen zien.
Rond 1959 zijn we naar Holtenbroek verhuisd en later in 1964 terug naar Noord Brabant.
Mijn ouders wilden weer terug naar hun eigen geboortegrond.
Ik woon nu in Veldhoven, dat ligt tegen Eindhoven aan en kijk nog steeds met plezier terug naar de tijd dat ik in de Hoogstraat heb
gewoond, af en toe kom ik weer even rondkijken.
Zo heb ik ook het Buurtmuseum ontdekt en een paar leuke foto’s gekregen.
Ik heb er niet zoveel van de Hoogstraat.
Er is wel veel veranderd maar sommige plekjes zijn nog heel herkenbaar.